Gandalachar |
||
|
Elfenkind had het witte kleed, met gouden draad doorwoven, aangedaan en rustte nu op haar oeroude lievelingsboom, die na de winter nog steeds geen bladeren had. Haar rode haren waaiden zacht in de wind, terwijl zij naar Sarons kasteel keek, dat ginder aan de rand van de grijze bergen lag. Had zij geweten, welke vreugde haar vandaag nog zou overkomen, was zij onrustig op en af gegaan, maar zo is het soms; je weet `s morgens nog niet, dat je iemand zult tegenkomen, die je nooit meer zult vergeten. |
|
Al van verre hoorde men het fluisteren en fladderen van de vele opgewonden feen, die daarnaartoe waren gekomen. En dan zag zij het mooie wezen in groene kledij, dat met wijze ogen het gedoe van de fees toekeek. Toen het Elfenkind zag, stond het op van zijn plaats en zei zachtjes, maar met een stevige stem, „Gandalachain.“ Verschrikt bleef Elfenkind staan, de feen verstomden en gingen op de takken en twijgen zitten. Tot hun verwondering zagen zij, dat Elfenkind langzaam op de knie viel en haar hoofd in de stof van de weg buigde. Zij
verbleef zo een poosje en een hazelfee meende, een traan gezien
te hebben, die de zachte bos boden besproeide; dan stond zij op
en haar stem trilde een beetje, toen zij antwoorde:
„Gandalachil!“, want sinds vele vele jaren had
niemand meer met haar in den oude elfentaal gesproken, de taal
van het hart. |
Hadden de feen tot nu toe nieuwsgierig geluistert, enkele met tranen in de ogen, haasten zij zich nu om allerlei gemakken voor de elf te halen: weldra zat hij op een zachte deken, at hazelnoot en graanbrood en drank een beetje braambessesap.
Terwijl
spraken de feen opgewonden met elkaar en vonden snel een
oplossing vor het probleem. Zij waren het onder mekaar eens, dat
hij erg vriendelijk was en bij hun zou kunnen leven. Zijn
eenzaamheid zou een eind hebben en waar anders zou hij iemand
vinden, met die hij in de oude taal kon spreken? Maar voor
louter eerbiedigheid durften zij niet, hem aan te spreken, dus
vroegen zij Elfenkind hem te zeggen, wat zij besloten
hadden. Een verbaasd en kwaad fluisteren ging door het feenbos, omdat het bij de feen hetzelfde zoals bij vele mensen is: Verstaat men iets niet is het direkt iets slechts. Maar
overgelukkig sprong de groene elf op, want een belofte maken is
een ding, een veel mooiere het ook te houden, en hij zei:
„Danke, ik dank jullie voor de goede raad. Ik zal direkt
op weg gaan!“ Elfenkind was ook opgestaan, keek hem
geheimzinnig en vriendelijk aan en zei: „Maak het wel,
gandalachar!“ |
„Voor altijd.“ herhaalde de elf en zei dan: „ jullie feen zijn lief.“ „Jij ook.“ riepen allen, wensden hem geluk en gaven hem nog allerlei feen snoepgoed mee op de weg. Maar enige van de grote leliefeen vlogen naar Elfenkind en gaven haar een verwijt. „Waarom heb jij hem die domme raad gegeven? Hij is daar toch geheel alleen en zal voor eenzaamheid sterven.“ Elfenkind keerde om, om naar de beek terug te gaan. „Hij is nooit allen,“ antwoorde zij, de kus van zijn koningin is bij hem en hij hoort haar zingen!“ |
.©2003 Paul Eitner |